Er woont een vogel in mijn fiets.
In de schaduw van de schuur
doet hij nog niets.
Maar op weg naar school
of naar de bakker
zingt Fred alle vogels wakker.
Tjilpend gaan we door de duinen,
over veldjes en langs tuinen.
Overal waar we komen
klinkt er uit de bomen:
‘Hé gezellig, daar is Fred.’ en
‘Lust jij ook een zoete bes?’
Tot mijn vader hem laat schrikken
als hij met een tang aan de moeren
van mijn wiel gaat zitten wrikken.
Uiteindelijk knikt mijn vader trots
‘Zo, die fiets die piept niet langer.’
Dan blijft het stil op straat
maar dat is niks voor Fred,
de vogelliedjeszanger.
Dus ik ga met alle kracht op mijn pedalen staan,
zo lok ik hem naar buiten
en rij zo lang tegen een stoeprand aan
tot hij eindelijk weer gaat fluiten.
(Geschreven ter ere van het Nijmeegs Boekenfeest 2010)