Een hert
Ergens in Malvert was een baby geboren.
De ouders waren pas een kleine maand geleden
in deze stad komen wonen. Ik kocht een knuffel voor ze
van een damhert. Sneeuw waaide tegen me aan
toen ik het kanaal over fietste. Ik voelde mijn
rechterzijde langzaam uitdijen, dikker worden.
Aan de overkant zag ik dat ik niet de enige was
die half uit sneeuw bestond. Auto’s, graafmachines,
een vloekende vrouw met een hond,
een weggegleden motorfiets. Alles was tweedelig:
half de versie die ik al van ze kende, half een nieuwe versie
van wollig pluche, opgeblazen, om lief te hebben
en vast te houden. Voor even wist ik het zeker: dit is een stad
om te omhelzen. Ik zette mijn fiets op de oprit,
klopte de sneeuw van mijn jas, belde aan,
feliciteerde een kring van familieleden, gaf het damhert
aan de moeder. Ik vroeg haar hoe het nu was
te bevallen in deze stad. Ouder te worden.
Ze drukte het dier tegen zich aan, zweeg even
en zei dat er wonderlijk weinig
zo hard is en zacht tegelijk.
(Gedicht voor de Boekenweek 2019, met als thema ‘De moeder de vrouw’)