Op de plek waar je vroeger lang woonde, zag ik je weer-
spiegeld in de ruit; ik strek al mijn armen naar je uit,
het huis is zo gekrompen sinds de wereld brandde.
Nieuwe mensen hebben hun intrek genomen, geen sjoege
van toen, met spullen die niet in tassen passen;
bewoners van een leven. Alles begint achteraan.
Op straat draagt een vader een kind op zijn buik,
een duif scharrelt in de perken, heeft genoeg aan zichzelf,
de kastanje ontsteekt in de zon zijn kaarsen.
En de stad maakt zich op om je te eren, een plek te geven
om weer te keren. Nu te blijven. Noemt tegen het vergeten
je naam, je klinkende naam.
(Het tiende stadsgedicht, Een terugkeer is geschreven naar aanleiding van de onthulling van de zeven gedenkplaten op de Kitty de Wijzeplaats met daarop alle 449 namen van Joodse inwoners van Nijmegen die in de oorlog uit de stad zijn weggevoerd en vermoord.
Voorgedragen tijdens de herdenkingsbijeenkomst op de Kitty de Wijzeplaats op 4 mei 2015.)