Klein en meeslepend klapwiekt hij door de uren.
Bezoekt wie hij wil. Soms staat hij naast je
bij het stoplicht. Vangt je blik, springt dan
op groen. Heeft vele toonaarden en schijnt zich
door de ogen te laten kennen. Vormt zich als vloei-
stof naar elke houder. Dol op boeken
en alle schone kunsten. Het liefst ziet hij zichzelf
weerkaatst: in stilstaand water, in ramen, in jou
op dagen waarop je jezelf vaag bekend voorkomt.
’s Nachts spreidt hij zijn vleugels, stijgt krijsend op
boven de daken, als de stad gehuld is in blauwzwart
zwijgen, als alle dwazen slapen.
(Vierde stadsgedicht, voorgedragen bij de opening van het Boekenfeest op
7 maart 2015 in Concertgebouw De Vereeniging. Op poëziekaart verschenen, illustratie: Rinske Kegel.)