Wij waren het eindpunt genaderd, maar hadden het niet gemerkt
jouw lichaam was tegen mij aan in slaap gegleden
en ik weet nog dat ik aan Doornroosje dacht
vlak voordat ook ik vertrok.
Op de spoorbrug schrik ik wakker. Geratel en een stem.
Ik versta bestemming en of we niets vergeten willen.
De Waal buigt zich als een aanzoek langs de kade,
maar de stad houdt het antwoord voor zichzelf.
Iemand vouwt zijn krant tot hoed tot boot tot vogel
en vliegt op. Wij stappen uit. Slaapdronken nog
gapen we de maan in onze mond. Een late man
speelt piano op het perron. Weer thuis,
weer terug. Hoe waar dat ik je zo vaak verliet,
maar je nooit verlaten kon. Het geeft niet
dat ik een van velen ben. Het is genoeg
je kalme hart te voelen kloppen aan mijn rug.
(Tweede stadsgedicht, voorgedragen tijdens aanstelling op het Poëziefeest in de bibliotheek, februari 2015 en op NPO 5 in het radioprogramma Thuis op 5)