Kleine litanie van het al of niet weten

Dat zwarte mosterd geel is in de zomer
met stengels glinsterend in de winter
wilgen net als populieren water willen
en de laatvlieger meestal wat later op de avond uitvliegt.

Dat het getjoek van schepen vrolijk stemt
terwijl ik tussen de klitten rommel met volle voeten
of door mijn uitgewaaide ogen langs de duinen tuur

en wandelend over de zomerkade begrijp ik
dat oostenwind de geluiden van de brug verdoezelt.

Dat de hond die losloopt
een haas naar de dood op de dijk jaagt
en fazanten opschrikt – hoor de ganzen overleggen.

Dat konikpaarden bij hoog water de schoorsteen nemen
als hun baken en vluchten naar de vlietberg

zoals ik trek naar afgesleten palen op het strand
tot in de Waal. Ik stel me een oude aanlegsteiger voor
en dat er ooit een pont voer. Ook al is dat niet waar
dan nog vaart hij in mijn verbeelding.

Zie me ruim mijn passen zetten, leeg van huizen, hoog van hemel.