Het water haalt zich hier – in de bocht bij de brug –
keer op keer in; tekent krullen op het oppervlak
terwijl het flessen, touw en stokjes, yoghurtbekers,
dopjes en stukken van plastic tassen aan de kant,
voor onze voeten, draagt.
Zo is ook deze stad ooit op de kade geklapt.
Dave en ik drinken en kijken naar de boten die
voorbijvaren. We praten nauwelijks en als we
al iets zeggen is het langzaam, klinkt het lager.
We kunnen niet tegen water.
We gooien onze flessen de Waal in; geloven dat
we ze kunnen volgen tot voorbij de elektriciteitscentrale.
We stoppen er geen briefjes in; denken dat de boodschap
ondanks dat wel duidelijk is.