Ik lees niet (Nijmegen taalhoofdstad)

Voor u staat een stadsdichter die niet leest.
Ik weet, ik weet — ik ben me er een.
Hoe durf je dit podium te betreden
en halve rapteksten te leveren naast de groten
der aarde die stukken schreven om daar eloquent over te spreken.
Ik ben een stadsdichter en ik lees niet.
Dus ik weet het niet.
Want ik heb het niet gelezen.

Wat is er nog te lezen in het tijdperk van text-to-speech,
in het tijdperk van algoritmiek, die me geeft wat ik denk te willen —
of eigenlijk helemaal niet.
Onze AI, algemene intelligentie,
is toch niet onlosmakelijk verbonden met de torenhoge drempel van literatuur
en daarover dan polemiek?

Ik ben de stadsdichter en ik lees niet.
Ik schrijf voor mensen die lezen, meen ik.
Maar mensen die lezen
hebben mijn metrum nooit begrepen.
Ze spreken van brain-drainen,
weten niet waarom de bezetenheid is verdwenen —
en in de leegte iets is verschenen
wat ze niet kunnen classificeren.

En te vaak nog vergeten mee te nemen tijdens conferenties zoals deze.
Waar zijn ze…
Tussen de regels die niet worden gelezen,
weggeschreven in de marge, tussendoor.

Dus schrijf ik voor zij met de stille hoop,
dat ook zij, met hun vijf voor Nederlands
op de middelbare school,
begrijpen dat taal iets is van ons allemaal.
En geen monoloog.

Ik ben een hyperpolyglot die niet echt lopen kon
in het ritmiek die scholen ons oplegden —
alsof die principes de normen worden,
terwijl het gewone woorden zijn
voor types zoals ons. Wat zegt het over ons,

als de taal die we spreken niet gerepresenteerd wordt in wat we lezen,
en we niet mogen nuilen daarover?
Als we bij thuiskomen enkel kruimels kunnen koken —
of als we niet eens thuiskomen, gewoon verloren zijn in
de verwachting van een wereld die niet voelt als de onze.

Uitgesproken in een taal
onderworpen aan mechanismen die ons altijd uit hebben gesloten.
Geen apotheek kan die nuilende wonden verzorgen —
zonder apotheose

zal elke canonieke tekst voor de rest overkomen als een
Necronomicon uit de koloniën.
Zolang we doven oren hebben voor woorden gesproken door mensen
die enkel kunnen reikhalzen naar de ivoren toren,

die in het asfalt woorden krabben.
Zij die geen toegang hadden tot ijzergallus en perkament —
dus teruggeworpen zijn op Kintsugi,
die niet als literatuur wordt herkend.
De ander als instrument, bijna bestek,
op lange tafels, achter hoge hoge hekken.
Ik ben een stadsdichter. Ik niet, maar ik kan dat zeggen.

Ik ben een stadsdichter en ik lees niet.
Wie overtuigt mij? Maak ik het sexy? Geef ik je soelaas?
Geesten, magie en tovenarij — dat soort poe hah?
Of meester van realiteit, een keiharde strijd
die je niet zomaar toestaat
te ontspannen,
ontwarren voor opstandigen, maar zonder cause?
Is dat wat we leren bij Nederlands?
We will bring sexy back, zoals Timberlake en Timbaland.

Ik ben een stadsdichter en ik lees niet.
Want vrije tijd ís politiek. En die heb ik niet.
Want ik ben opgegroeid in storm en strijd,
haat en nijd — en daar vond ik waarom ik schrijf.

Ik las teksten van academici, communisten
en gajes van de rand.
Nu zegt bourgeois: “Da ken toch nie, nuilen, lese —
want de wereld staat in brand.”
Omdat teksten zijn zwartgelakt,
opgetikt in tegeltjes voor aan een performatieve wand.

Ik zou willen spreken voor de pedagogiek van onderdrukten
die in de bajes is beland.
De literatuur van het laatste uur voor de val.
De zeepkist die de bubbel barst.

Ik nodig jullie uit te ontlezen en de muren van de toren af te breken —
om met diezelfde stenen een forum, een plein te realiseren.
Om de gebaande paden te verlaten.
In het buurthuis koffie te serveren.
Zodat we later samen kunnen praten:
lezen, luisteren, weten.
Eerst nuilen,
dan lezen.
Niet zomaar verdergaan waar we waren gebleven.

Ik ben een stadsdichter en ik lees niet.
Wat literatuur is, weet ik niet.
Volgens mij geeft dat niet.
Nijmegen als literatuurhoofdstad — kan, moet.
Want er leeft hier iets,
en dat iets — in elke vorm —
is goed.
Vergeet dat niet.