Twee oktober tweeduizend tweeëntwintig

Ik reed die dag van Amsterdam naar Nijmegen, mijn lief naast me in de auto. We wisten nog niet dat we later die dag allebei bijna precies tegelijk het geheel heel even kort uit onze poten zouden laten vallen.


De lucht was strakblauw. We konden er niet van naar huis dus zochten we naar een gelegenheid om op aan te haken, om in een vette reep zonlicht dicht bij elkaar te gaan zitten en een biertje te drinken.


Jij moet even daarvoor je laatste huis zijn binnengekomen. Ik weet niet hoe, maar ik hoop dat iemand je ondersteunde en een arm om je heeft gelegd, je in bed heeft gestopt en je warme soep heeft gevoerd. Misschien dezelfde die vroeger pruttelde op de houtkachel.


Als ik rondbel zoekend naar iemand die me met terugwerkende kracht aan jou kan voorstellen krijg ik stille lijnen en antwoordapparaten. Een lieve stem vertelt me niets te weten want je was er maar zo kort, maar vriendelijk was je, aardig en vriendelijk.


Het doet er ook niet toe, al was je het niet geweest op dat moment. Wie zegt dat die dan en daar en met niets dan terugkijken op het programma, altijd aardig en vriendelijk zal zijn die weet niets.


Twee oktober tweeduizend tweeëntwintig ging over in drie. Wij raapten het geheel een beetje geschrokken samen en zagen opgelucht dat het gewoon terug in elkaar paste. Aan de andere kant van de stad piepte jij er in het geheel tussenuit.


Ik zeg Pozegnanie [ pozzeknanje] Piotr spoczywaj w pokoju [spochiewaaif pokkojoe]

(geschreven voor de eenzame uitvaart van Piotr Bura geboren in Rybnik Polen op 8 april 1969
overleden in Nijmegen op 2 okt. 2022, begraven op Jonkerbos Nijmegen)